Alle zes Bach suites voor solo-cello zijn opgebouwd uit zes verschillende delen, te weten:
Deskundigen zijn van mening dat Bach de werken had bedoeld en ontworpen als een systematische cyclus en niet als losstaande werken. Bach heeft de werken dan ook van een duidelijke structuur voorzien. In vergelijking met Bachs andere suiteverzamelingen zijn de cellosuites het consequentst wanneer men kijkt naar opeenvolging van de delen. Om ze tot een symmetrisch geheel te vormen, en daarmee verder te gaan dan de traditionele muziekvormen, stopte Bach bij elke suite twee galanterieën tussen de Sarabande en Gigue. De Sarabande vormt telkens het emotionele middelpunt van de suites en kan als de wig van de suite worden gezien. De suites klimmen bovendien in moeilijkheidsgraad en emotionele rijkdom.
De Prelude van de derde suite bestaat uit een A-B-A-C vorm, met A als een kleine beweging die uiteindelijk oplost in een energiek arpeggiostuk. In deel B wordt voor het eerst in de zes cellosuites de duimpositie toegepast om de veeleisende akkoorden te kunnen spelen. Dan wordt er weer teruggekeerd naar het A-thema, en het einde is een krachtige en verrassende beweging van akkoorden. De Allemande is het enige deel van de zes waar een bovenmaat wordt toegevoegd in de vorm van drie-zestiende noten in plaats van een-zestiende noot zoals in de standaard vorm. De tweede Bourrée wordt vaak in d mineur genoteerd, hoewel hij eigenlijk in c mineur staat. Dit komt door het veelvuldig voorkomen van de noot A in de Bourrée.
De vierde suite is een van de technisch veeleisendste delen van de suites, aangezien e mineur een ongemakkelijke toonsoort is om te spelen op de cello. Het stuk vereist dan ook erg veel gestrekte linkerhandposities. De Prelude bestaat vooral uit een moeilijke golvende beweging in achtste noten, die ruimte laat voor een cadenza voor de terugkeer naar het oorspronkelijke thema. In de lieflijke Sarabande valt de nadruk op de tweede tel - het hoofdkenmerk van deze dans in driekwartsmaat - nauwelijks op aangezien op bijna elke eerste tel een akkoord wordt gespeeld, en op de tweede tel niet.
In het manuscript van Anna Magdalena Bach staat voor de Prelude van de vijfde suite "Discordable" oftewel het is een scordatura: de hoogste cellosnaar, normaal gestemd op A, moet een hele toon lager worden gestemd naar G. Tegenwoordig wordt bijna in elke uitgave van de suites naast in de oorspronkelijke stemming een versie gevoegd voor de normale stemming, dus in C-G-D-A. Bij het spelen in gewone stemming moeten sommige akkoorden vereenvoudigd worden, maar anderzijds worden sommige melodieën makkelijker te spelen. De Prelude is geschreven in een A-B-vorm, en begint met een langzaam, emotioneel deel dat zich in de lage tonen van de cello ophoudt. Daarna komt een snelle en technisch heel moeilijke eenregelige fuga die overgaat in het krachtige slot. De vijfde suite staat vooral bekend om de innige Sarabande, het tweede stuk van alle zes suites waar geen enkel heel akkoord in voorkomt, maar wel weer een gebroken akkoord. De vijfde suite is ook vooral zo bijzonder door haar Gigue in de Franse stijl, in tegenstelling tot de Italiaanse stijl die in de andere vijf suites wordt gebruikt. De Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel bezit een autograaf van Bach met een bewerking van deze suite voor luit (de vijfde suite voor luit, BWV 995, gecomponeerd te Leipzig vermoedelijk tussen 1727 en 1731) en opgedragen aan een zekere Monsieur Schouster.
De zesde suite is voor een vijfsnarig instrument geschreven, waarschijnlijk voor de violoncello piccolo, minder waarschijnlijk voor de viola pomposa of de viola da spalla, omdat op het titelblad van Anna Magdalena's manuscript staat: de suites geschreven voor de violoncello. Met voor deze suite de aanwijzing "A cinq cordes" oftewel 'op vijf snaren', met in noten de notering van de te gebruiken vijf snaren: C-G-D-A-E. In de andere bronnen ontbreekt deze laatste vermelding. Cellisten die de suite willen spelen op de “moderne” viersnarige cello stuiten op grote moeilijkheden wegens de hoge (duim)posities voor de hoge noten. Toch zijn de meeste opnames van de suite die vandaag de dag te verkrijgen zijn, gespeeld op de viersnarige cello. De zesde suite is in een veel vrijere vorm geschreven dan de andere vijf. De suite bevat bijvoorbeeld meer versierende en reciterende loopjes en virtuoze passages. Het is de enige suite die hoofdzakelijk is geschreven in de tenorsleutel. Bij de andere suites is dit niet nodig, aangezien er in deze suites niet hoger hoeft te worden gespeeld dan G4.